AAAAAAAAAA
De Situatie × 10
door Mijke Hadewey
Luister

Ik vertel aan een vriend dat ik druk ben met vertaalwerk. Een paar dagen later appt hij me met de vraag of ik wel eens ChatGPT gebruik? Technologie is er om je leven makkelijker te maken, schrijft hij, compleet met een link naar de inlogpagina. Ik vind het zo vervreemdend, dat ik me even afvraag of zijn appje door AI is geschreven. Drie maanden later laat ik ChatGPT een lijst maken van alle landen op aarde met bijbehorende hoofdsteden, voor een kinderatlas waar ik aan werk. Technologie is er om je leven makkelijker te maken, mompel ik tegen mezelf, terwijl ik de fouten uit de door AI geleverde tekst haal.

Ik lees een pamflet over kapitalisme en seksisme en slaak om de zoveel pagina’s een zucht van herkenning. Als mijn vriend me vervolgens videobelt, zet ik voordat ik opneem automatisch mijn bril af en trek ik mijn staart uit zodat mijn haar weer lang en los om me heen valt.

Door mijn werk als vertaler ben ik regelmatig op zoek naar het juiste woord. Het subtiele verschil tussen nonchalant en onverschillig, tussen terloops en achteloos. Die keuze wordt vaak voorafgegaan door voelen, door de tekst te doorleven. Door me af te vragen: wat wíl ik nou eigenlijk zeggen. Of, nog beter, wat wil ík nou eigenlijk zeggen. Ik denk hieraan als een vriend van mijn vriend in een bar in Athene vertelt dat hij al zijn e-mails tegenwoordig door ChatGPT laat schrijven. Het is een lieve jongen, geboren in het Grieks, opgegroeid in het Frans en ietwat verloren in het Engels. ‘Het maakt alles een stuk makkelijker,’ zegt hij. En ik geloof hem. Soms weten we precies wat we bedoelen, maar vinden we de woorden niet. Ik neem een slok van mijn gemberbier en laat mijn oordeel weg kringelen met de sigarettenrook, zo de afzuigkap in.

Ik ben veertien en ga met mijn moeder de stad in voor een nieuwe spijkerbroek. Ik wil per se naar de New Yorker, omdat iedereen daar winkelt. Als we er eenmaal zijn, zoek ik eindeloos naar een broek die verder niemand heeft.

Het valt het me op dat we bij het noemen van de dingen vaak weinig creatief zijn. Een eiland met veel schapen wordt de ‘Faeröer’, een combinatie van het Deense ‘får’ (schaap) en ‘ø’ (eiland). De Grieken noemen de zomer ‘kalokaíri’, wat letterlijk ‘goed weer’ betekent, en de Zweden kopen hun boodschappen bij de ‘Hemköp’, wat vertaald kan worden met ‘thuis- kopen’. Zelfs woorden als ‘supermarkt’ of ‘eigenwijs’ kunnen me blijven verbazen door hoe letterlijk ze zijn. Waar het me hier om gaat, is dat taal iets zegt over ons, nog lang voordat wij er iets mee gaan zeggen. De snelste weg wordt de juiste, en als iets simpel lijkt, is het dat soms ook gewoon. Maar de productieketen van de taal komt steeds verder van ons weg te liggen. Net zoals we niet meer weten wie onze kleren maakt, lijken we ook niet meer te weten waar onze taal vandaan komt. Ik denk aan Christoffel Columbus, die dacht dat hij in India was aangekomen, en de bevolking daarom Indianen noemde. Soms is het simpelste antwoord niet het juiste.

Tijdens drie weken in Griekenland spreek ik geen enkele alleengaande vrouw. Alle vrouwen zijn moeder, dochter, echtgenote of ‘vriendin van’. Behalve dan één nicht van mijn vriend. Ze is vijfendertig en we hebben dezelfde verjaardag. Ik ontmoet haar op een begraafplaats tijdens de herdenking van haar overleden vader. Ze staat alleen. Later die avond, bij haar moeder thuis, zit ze tegenover me mijn nagels te vijlen. We hebben ons teruggetrokken in een klein kamertje, en het valt het me op dat alle buitenstaanders zich hier hebben verzameld. De vrouwen zonder partner, de vrouwen die door ziekte niet meer mee kunnen helpen, de vrouwen met migraine van wie de pijnstillers nog niet zijn gaan werken, en mijn vriend en ik. Ik, die me met mijn Hollandse directheid meer op mijn gemak voel aan tafel bij de mannen dan in de keuken bij de vrouwen, waar zowel mijn Grieks als mijn huishoudelijke vaardigheden tekortschieten. En mijn vriend, die liever hier zit, en ook zijn nagels laat vijlen, en zijn nicht daarna om nagelverzorgingstips vraagt. De volgende ochtend zie ik haar voor het laatst, tijdens het ontbijt. Ze zet koffie voor me en vraagt welke koffie ik het lekkerst vind, die van haar of van mijn vriend. Die van haar, lieg ik, omdat ze het met zo veel liefde voor me heeft gemaakt. Dat laatste is niet gelogen.

Mijn hond leeft altijd in het hier en nu, en daarmee lijkt hij verdacht veel op mijn stressgedachtes. Als ik hem vertel dat hij vanochtend een lekker stukje ‘worst’ heeft gekregen, of per ongeluk een woord laat vallen dat rijmt op ‘koekje’, spitsen zijn oren en kijkt hij me vragend aan. Hij kent geen toen of later. Er is alleen maar nu. Stress is net zo onmiddellijk. Het kan je hele systeem in één seconde ontregelen. Mijn angst kent ook geen toen of later. Mijn angst kent ook alleen maar nu. Daarom is paniek ook zo geniepig, want hoewel je ergens wel weet dat je niet echt in doodsnood verkeert, voelt het verdomd overtuigend. Mensen die Virtual Reality te gek vinden, zouden eigenlijk eens een dagje in mijn hoofd moeten kruipen. Daar kun je gratis en voor niets in een andere werkelijkheid verkeren. Het enige prijskaartje is dat je niet meer kunt genieten van het hier en nu. Eigenlijk ook net als bij Virtual Reality dus.

Ik verblijf een weekend bij mijn (inmiddels) ex-vriendin, als we merken dat het internet is uitgevallen. Zij belt de provider, die zeggen dat ze het na het weekend zullen oplossen. Het is pas zaterdag. Mijn databundel stelt niets voor en bovendien schijnt de zon, dus ga ik op het balkon zitten met een kop koffie en een boek. Dat weekend voelt het alsof ik mijn hersenen in de wasmachine stop. Ik lees twee boeken uit, maak tekeningen op mijn tablet en ’s avonds kijken we samen films van de harde schijf met popcorn erbij. De uren lijken eindeloos. Tijdens de treinreis terug naar huis, maak ik automatisch verbinding met WiFi in de Trein, om de twee gelezen boeken op mijn StoryGraph te zetten.

Ik neem een filmpje op voor mijn vriend waarin ik hem laat zien wat ik gekookt heb. Ik wil het eigenlijk ook naar mijn beste vriendin sturen, maar schaam me voor hoe hoog en meisjesachtig de stem is die ik opzet om hem mijn kookkunsten te laten zien. ‘Ik kan niet wachten om weer voor je te koken,’ schrijf ik hem, en ik meen het. Maar het filmpje verwijder ik.

Mijn hond kent het verschil tussen ‘kom (dan krijg je een koekje)’ of ‘kom (dan ga je in bad)’, zonder dat ik de gedeeltes tussen de haakjes uit hoef te spreken. ‘Hij spreekt ook Grieks,’ zeg ik tegen mijn vriend, die hem een Nederlandse poot probeert te laten geven. Hij kijkt me schuin aan. Mijn vriend, niet mijn hond, hoewel die ook kampioen koppie-schuin is. En jawel, zodra mijn vriend mijn hond in het Grieks opdraagt om te gaan zitten, gaat hij braaf zitten. Stemmen liegen niet, dus wat maken onze woorden dan nog uit? Mijn standpunt is als volgt: taal is het belangrijkste wat er is, dus moet je je woorden zorgvuldig kiezen, en tegelijkertijd is het enige doel van taal om te communiceren, dus zolang dat lukt, maakt wat je zegt niets uit. Een voorbeeld uit de praktijk: als de oudere homo hier uit het dorp zijn buurvrouwen liefdevol aanduidt met ‘die potten van hiernaast, neem ik daar minder aanstoot aan dan wanneer de zoveelste columnist voor de zoveelste keer een achteloos, haatdragend en vaak domweg ongeïnformeerd stuk schrijft over het zogenaamde ‘taalkundige’ probleem met voornaamwoorden. Wat overigens anders is dan de juiste woorden bewust verkeerd gebruiken, waardoor ze hun waarde verliezen. Taal is een valuta, en die koers kan stijgen en dalen. Misschien dat honden daarom zo goed de waarheid kennen, die weten ten slotte als geen ander hoe een hondenfluitje klinkt.

Als water en elektriciteit elkaar raken, gaat het mis. Toch noemen we het stroom. En torrents, en bronnen, en streamingsdiensten, alsof er iets natuurlijks is aan de gestage vloed van informatie die ons dagelijks overspoelt. Als ik denk aan draden, denk ik aan engelen, aan de lijnen die overal op aarde tussen ons lopen, die ons verbinden, of verstrikken, en waar af en toe een vogel een tijdje op gaat zitten, als enige immuun voor de schok.

Over de makers

Jan Egbers (die/hun) is een letter-ontwerper en grafisch ontwerper die, na een studie in Den Haag en Lausanne, nu gevestigd is in Amsterdam. Die maakt lettertypes en beletteringen op maat voor
klanten en runt samen met ontwerpstudio Our Polite Society OPS Type.

OPS And Ever is een heldere, grafische schreefloze letter. Het vindt zijn oorsprong in Favorit 24, een lettertype dat beschikbaar was op schrijfmachines van de Zweedse kantoorleverancier FACIT en in 2019 nieuw leven werd ingeblazen als OPS Favorite. Met zijn lage contrast en afgeklemde eindpunten is And Ever een nieuwe benadering en een evolutie van de originele mono, waarbij het karakter wordt uitgebreid tot een veelzijdige letterfamilie.

raarrr