Boeshra kijkt vanaf een veilige afstand toe hoe Rahim met de kleine Fati in de branding aan het spelen is. Rahim draagt hun dochter op zijn nek, de handen stevig rond haar enkels, terwijl zij hem als een menselijke auto van hot naar her stuurt. Het zeewater klotst tegen de benen van Rahim. Soms zwaait hij vervaarlijk alsof hij op het punt staat in het water te vallen. Fati gilt het dan telkens uit van plezier.
De zon staat fel aan de hemel. Zelfs met sandalen en sokken aan voelt Boeshra de hete zand onder haar voeten. Op dagen zoals deze blijft Boeshra het liefst binnen. Zonnig weer betekent drukte en drukte betekent gestaar. Maar ja, Fati wilde koste wat kost naar het strand. Dat krijg je als je op een halfuur rijden van Scheveningen woont. Fati is pas vijf; te jong nog om zich te bedekken. Zij kan volop genieten van de geneugten die het strand te bieden heeft. Aanvankelijk wist Boeshra nog wat tegendruk te bieden en ook Rahim leek niet voor een uitje naar het strand te porren te zijn. Maar toen bij Fati de tranen tevoorschijn kwamen gaf Rahim zoals gewoonlijk al snel in. Die is nooit bestand geweest tegen de kracht van meisjestranen.
Het is echter niet alleen maar slecht nieuws voor Boeshra. Er hangt een licht briesje in de lucht en ze geniet van de zilte geur die het met zich meebrengt. Het herinnert haar aan thuis. Daarnaast kan Boeshra wel uren luisteren naar het hypnotiserende klotsen van de golven. Als ze haar ogen sluit kan ze eventjes doen alsof ze simpelweg de zoveelste strandganger is. Een uitje met het gezin. Niets speciaals. Maar na verloop van tijd begint ze het weer te voelen: de prikjes, uit elke richting. Starend. Observerend. Meestal heimelijk, soms openlijk. Boeshra voelt ze stuk voor stuk, speldenprikken die recht door het zwarte katoen van haar gewaad penetreren en een afdruk achterlaten op haar huid.
Dan opent ze haar ogen weer.
‘Maama! Maama!’
Fati zwaait fervent naar Boeshra van bovenop haar vader-auto. Boeshra glimlacht en zwaait terug. De verleiding om dichter bij het water te staan om met hen te spelen is groot, maar probeer maar eens zeewater uit je gewaden te wassen. Zelfs de kleinste spetters laten van die vreselijk bleke vlekken achter die na meerdere wasbeurten nog zichtbaar blijven. Rahim heeft een handdoek voor haar neergelegd waar ze op kan zitten, maar dan schud je weken erna nog zandkorrels uit je kleren. Dat heeft Boeshra op de harde manier geleerd. Dus blijft ze staan en toekijken, zo nu en dan zwaaiend als Fati naar haar gebaart. Soms kijkt Rahim ook haar kant op, maar dan zonder iets te zeggen. Wat deze blikken betekenen weet Boeshra niet. Controleert hij of ze er nog staat? Natuurlijk staat ze er nog, waar zou ze anders naartoe moeten gaan? Het is niet alsof ze in haar eentje over het strand kan wandelen, dat is vragen om problemen. Houdt hij een oogje in het zeil om er zeker van te zijn dat niemand haar lastigvalt? Dat stelt Boeshra op prijs, ook al is het onnodig. Het is alsof ze zich in een grote bubbel bevindt waar anderen niet doorheen kunnen stappen en ze daarom met een wijde bocht om Boeshra heen moeten gaan. Of wil Rahim misschien dat Boeshra ook naar hem zwaait, net zoals ze bij Fati doet? De eerstvolgende keer dat hij naar haar kijkt, waagt Boeshra een poging. Rahim haalt geamuseerd zijn wenkbrauwen op. Boeshra laat snel haar arm zakken.
Haar nek begint stijfjes aan te voelen. Boeshra heeft sinds ze hier staat haar hoofd nauwelijks bewogen. Ze heeft alleen oog voor haar gezin en de op en neer deinende golven achter hen. De rest van het strand kan net zo goed niet bestaan, alleen het verticale stukje van haar isolerende bubbel naar Rahim en Fati, een verlicht pad in het duister. Het is een van de hulpmechanismen die Boeshra zichzelf heeft aangeleerd sinds ze in Nederland terechtkwam.
Aanvankelijk was haar afweermechanisme tegen al het gestaar om haar ogen op de grond te houden. Ze voelde zich vreemd schuldig, ook al had ze niets gedaan. Schuldig dat ze de Nederlanders aan haar uiterlijk onderwierp.
‘Natuurlijk staren ze als je je zo kleedt,’ probeerde ze het dan voor zichzelf te rationaliseren. ‘Wat had je dan verwacht?’
En door haar ogen onderdanig op de grond te houden verontschuldigde Boeshra zich, keer op keer. Ze hoopte stiekem dat het een kwestie van gewenning was, dat ze na verloop van tijd over straat kon lopen zonder geanalyseerd te worden alsof er een tweede hoofd uit haar borst groeit. IJdele hoop, zo bleek in de loop der jaren.
Tegenwoordig houdt ze haar kop omhoog en haar ogen recht vooruit. De mentaliteit van ‘Als je geen aandacht aan hen besteed, kun je doen alsof ze geen aandacht aan jou besteden’. Het helpt. Niet veel, maar het helpt. Boeshra had gehoopt dat ze een punt zou bereiken waarop het gestaar haar niets meer zou doen, en misschien dat ze die indruk naar buiten toe ook wekt. Maar nee; ze is net zo zelfbewust als op haar eerste dag in Nederland. Haar zelfverzekerdheid is een poppenkast die ze iedere dag opnieuw moet opvoeren: voor Rahim, voor Fati.
En voor zichzelf.
Plof
Een strandbal landt een paar meter voor haar in het zand. Boeshra knippert. Het is alsof ze abrupt wakker wordt uit een droom. Als ze opzij kijkt, ziet ze wat verderop twee kinderen, een meisje en een jongen, beiden met blond haar. Ze kunnen niet veel ouder zijn dan Fati. Ze staren Boeshra een paar tellen aan. Plots rent het meisje weg. De jongen blijft staan. Boeshra loopt naar de bal en pakt hem op. Het is een groot en onhandig ding, bedekt met kleurrijke tekenfilmfiguren. Met haar outfit kan ze de bal onmogelijk ver genoeg gooien, grote kans dat ze dan over haar eigen benen struikelt. Dat is ook een van die dingen die Boeshra uit eigen ervaring weet. In plaats daarvan strekt ze haar armen uit naar de jongen, de bal tussen haar handen. Na een keer om te kijken loopt hij aarzelend naar Boeshra toe. Ze is zich ervan bewust dat Rahim vanuit het water naar haar kijkt. Als het jochie een paar stappen van haar verwijderd is, stopt hij. In zijn blauwe ogen ziet Boeshra een mengeling van angst en nieuwsgierigheid. Boeshra werpt hem de bal voor de voeten. Als hij de bal grijpt, hoort Boeshra plots
‘Jesse! Kom hier!’
In de verte ziet Boeshra een man, de handen op de heupen. Van deze afstand kan ze zijn gezichtsuitdrukking niet zien, maar ze ziet wel dat hij hetzelfde strogele haar heeft als de jongen. Het meisje van daarnet staat achter zijn benen. Met de bal in zijn handen draait de jongen zich snel om en rent terug. Boeshra kijkt hem eventjes na, een hol gevoel in haar maag. Daar heb je het al, dat schuldgevoel. Als ze zich weer naar Rahim en Fati keert, ziet ze dat Rahim nog steeds naar haar kijkt.
Ditmaal weet Boeshra echter precies wat hij met zijn blik wil zeggen.
Hanna Boslau (zij/haar) is een onafhankelijke grafisch ontwerper en typograaf gevestigd in Den Haag. Ze legt zich toe op grafisch ontwerp, typografie en op maat gemaakte lettertypen. Haar werk kenmerkt zich door een voorliefde voor drukwerk, grafische experimenten, waarbij ze zich laat leiden door het materiaal.
De Kompas is een lettertype gebaseerd op het idee van even-wicht, het voortduwen en deinen van schepen op de golven. Het idee is vertaald naar een familie van lettertypen bestaande uit vier stijlen, waaronder twee com-plementaire cursieve stijlen die naar links en naar rechts leunen.