De druppel inkt glimt op het papier. Als ik het koud krijg, hoop ik dat het verandert in een vlam. Als ik dorst heb, hoop ik op een druppel water. En als alle hoop verloren is, kan het alleen maar een gevallen ijsje zijn.
Ik verkreukel het A4’tje en gooi het in de hoek van mijn slaapkamer. Het is half zes, de opdracht moet voor één uur uitgetypt op het bureau van mevrouw Hofland liggen. Uiterlijk twaalf punt negenvijftig uur dus, zei ze.
‘Schrijf op wat je later wil worden en waarom.’ Het krijtje sprong van haar ene hand naar haar andere. ‘Graag minimaal één en maximaal twee kantjes, lettertype twaalf.’ Ze schreef een ‘twaalf’ op het bord. Halverwege de twee ontstond een krassend geluid, als een mes dat over het aardewerk snijdt. ‘Het bepaalt samen met je toets het cijfer.’
Ik trek de deken over mijn hoofd, sluit mijn ogen en wacht. Wat ik later wil worden en waarom… Ik hoop in ieder geval dat ik een strakke spijkerbroek draag met glanzende hoge pumps, zoals de moeder van Margriet. Of dat ik rondloop in een donkerblauw jurkje, met rode lippenstift (de moeder van Thijs). Ik knijp mijn ogen stevig dicht, maar ik zie alleen vlekken. Ik word niet zoals de moeder van Margriet. En ook niet zoals de moeder van Thijs. Blijkbaar word ik een uit elkaar gespatte wens, eentje die versnipperd op de grond ligt, als flarden van een kapotte ballon. Ik druk mijn handen op mijn oogleden. De wensspetters worden roze, allemaal verschillende kleuren roze.
Ik sta op en loop naar de wc. Ik word heus wel iets. Ik heb laatst nog gewonnen met handje drukken van Thijs, de sterkste jongen uit de klas. En ik ken de vlag van elk land van de wereld. De Mexicaanse adelaar heeft verschroeide vleugelpuntjes: de Azteken geloofden dat het beest erbij was toen de zon werd geboren.
Ik ga op de koude bril zitten en kijk geforceerd omhoog, als in de achtbaan voordat die naar beneden roetsjt, of als vlak voor de sprong van de duikplank: als je naar beneden kijkt, ben je af.
Ik kijk toch.
Er zit niks, niet eens een klein druppeltje. Bij Margriet is het al lang gebeurd.
Ik val. Van het achtbaankarretje én van de allerhoogste, huppakee omlaag, vallen, vrij vallen, straks klettert alles kapot – dan word ik alleen een hoopje brokstukken.
Ik verlaat de wc zonder door te trekken en sluip naar de studeerkamer. Ik moet gewoon iets verzinnen, het maakt niet uit wat, als er binnen een paar uur maar een logisch verhaal uit de printer rolt, dat is genoeg voor een voldoende.
Ik ben geen logisch verhaal. Ik ben als het papiertje in de printer-la: ik heb geen idee hoe ik eruit ga komen. Misschien laat ik wel keihard van me horen, met dikgedrukte letters en heel veel uitroeptekens. Of word ik een foto van het lieve vermiste poesje van de buurvrouw, met haar telefoonnummer erboven – dan eindig ik op een lantaarnpaal. Ik kan ook nog veranderen in een plaatje van een beer op rolschaatsen – de uitnodiging van mijn eerste kinderfeestje. ‘Je wordt thuisgebracht’ staat eronder in sierlijke, kleurrijke letters.
Stiekem hoop ik dat ik in de la blijf, tot Thijs me eruit pakt. En dat hij een vliegtuigje van me vouwt en me door het open raam naar buiten laat zweven.
Maar Thijs is al op Margriet. Hij sloeg gister zijn arm om haar heen. Zij deed hetzelfde terug. Vanachter kruisten hun armen elkaar in het midden, als de letter X.
Ik typ er allemaal kleine b-tjes naast. Kleine lieve baby’tjes met een bol buikje. Thijs-Margriet-baby’tjes.
Xbbbb
Xbbb
Xbb
Xb
X
\ Thijs
/ Margriet
Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete. Delete.
Ze verdwijnen met korte, krachtige tikken, die hard tegen de muur kaatsen. Ik hou meer van zachte klanken. En van de trilling die over je lippen glijdt als je ‘marshmallow’ zegt. Of ‘microvezel’.
Mevrouw Hofland wil geen trilling. Zij wil woorden, bestaande woorden, veel woorden. In lettertype twaalf.
Ik laat mijn vingers landen op het toetsenbord, maar de woorden komen niet. Het is alsof ze nog ergens in de lucht hangen, ver weg, als een zwerm spreeuwen in een herhalend patroon (~), een vliegtuig (-), een straaljager ( – ), of als een zwaluw die een scherpe bocht naar rechts maakt (,). Ik laat mijn wijsvinger nog een paar keer zakken, als fruitvliegjes op een fruitschaal (…), als een roofvogel op een nietsvermoedend muisje (!) en als een zeemeeuw die na een cirkelende beweging dat ene visje uit het water plukt (?). Mijn pink doet hele andere dingen: hij sluit de knoopjes van een jas (:) en laat vervolgens expres het onderste knoopje open (;). Hij glijdt (\) fierljept (/) en fluistert stiekem heel zacht zesenzestig (“).
~ - – , … ! ? :; \/ “
De rups is in lettertype twaalf. Ze kruipt over het scherm, haar leesteken-segmenten rollen vanzelf vooruit.
~ - – , … ! ? :; \/ “ Als ze later groot is, wordt ze vlinder
Dit stuk is door de jury van De Situatie 2025 als eervolle vermelding aangemerkt, en is daarom niet in print maar wel op de website gepubliceerd.