De wormenmoeder
De wormenmoeder
door Mylène Delfos

Mijn zus hangt met een glas troebele natuurwijn in de deuropening van haar keuken, die te klein is om je er met z’n tweeën in te bewegen. Zij praat en huilt en drinkt. Ik kook. Ze neemt grote slokken en duwt me opzij om de fles uit de ijskast te pakken en zichzelf bij te schenken. Ik schenk olie in de gietijzeren pan en luister met een half oor naar haar relaas over de zoveelste hij die haar tot in het diepst van haar ziel heeft gekwetst. Uit de losse pols mik ik achtereenvolgens stukken ui, wortel, aubergine, tomaat, Spaanse peper en knoflook in de hete olie. Ik zet water op om rijst te koken, hak de tijm en rozemarijn uit de potten op haar kozijn fijn.
‘Misschien kun jij de tafel dekken?’
Ze maakt geen aanstalten. Kijkt me aan met een blik van ‘niemand begrijpt mij’ en steekt een sigaret op. Ik zet de afzuigkap aan en begin de resten op het aanrecht bij elkaar te vegen.
‘Waar laat ik het groenafval?’
Ze geeft een knik in de richting van een donkergrijze plastic compostemmer in de hoek die me gek genoeg nog niet eerder was opgevallen. Ik open het deksel. Eerst warrelt er een wolk fruitvliegjes uit de bak omhoog. Dan laat ik direct het deksel van schrik weer dichtvallen. De plank met schillen, die ik in mijn andere hand had, klettert op de grond.
‘What the fuck, Marie?’ Nu ben ik degene die zichzelf een groot glas wijn inschenkt. Ik kan nog niet goed verwerken wat ik zojuist gezien heb en verslik me bijna in mijn eerste slok.
‘Wat is dit? Hoe heb je – ? Hoe kan – ?’
Er speelt een klein scheef glimlachje om haar mond, maar vooralsnog zegt ze niets.
Ik buk me om het gevallen snijafval van de vloer te rapen. De uien- en knoflookschillen, en de kontjes van de wortel en de aubergine laten zich redelijk makkelijk bijeen vegen.
Marie staat daar maar. In de ene hand haar glas en in de andere haar sigaret. De as valt nog net niet op de grond. Maar ach, ik zit hier toch al, dus dat zou ik net zo goed ook even kunnen opvegen. Assepoester.
‘Nou?’ vraag ik, omhoog kijkend. Ik kan nog steeds niet geloven wat ik zojuist heb gezien. Het lijkt wel iets uit een dronken droom. Ik zie aan haar gezicht dat ze eigenlijk staat te popelen om het te vertellen, maar nog niet helemaal zover is om de stemming om te zetten en de streken van Arend-Jan of Jaap-Dries of hoe heet ie, waar ze net zo lekker in aan het zwelgen was, naar het tweede plan te verwijzen.
Ik kom overeind, pak een vaatdoek, houd hem onder de hete kraan, wring hem uit, dweil de resten van de uiteengespatte inhoud van een overrijpe tomaat bij elkaar en peuter als laatste de zaadjes van de rode peper tussen die kieren van de houten vloerdelen vandaan, maar zorg dat ik uit de buurt blijf van de compostbak. Alsof het deksel zomaar vanzelf weer open zou kunnen gaan en die horrorshow elk moment opnieuw zou kunnen beginnen.
De fles wit in de ijskast bevat nog net genoeg voor één glas. Ik schenk Marie bij, draai het gas laag en sla mijn armen om haar heen. Ik voel haar ontspannen. Dat had ze nodig. Niet een zus die de boel overneemt, maar gewoon. Eentje die naar haar luistert.
‘Een maand of wat geleden dacht ik: ik schaf een wormenbak aan. Het was een beetje impulsief, want ik had er natuurlijk eigenlijk helemaal geen ruimte voor, maar het leek me zo leuk om mijn eigen compost te maken, dus bestelde ik er een. De wormen kwamen apart in een zak met aarde.’
‘Ben ik hier zolang al niet geweest? Ik kan me dit helemaal niet herinneren.’
‘Kennelijk. Ik kom eigenlijk altijd naar jou.’
Dat is waar. Meestal staat ze in tranen bij mij op de stoep.
‘In het begin ging het niet zo heel goed, want… nou ja… je weet wel, dat was in die periode met Marc en daar was ik toen zo kapot van dat ik bijna helemaal niks at, dus had ik ook zowat geen afval om die wormen te voeren.’
O ja, dacht ik, Marc. Marc, de mormoon, die mijn zus een chlamydia-infectie had bezorgd. Dat was nog geen half jaar geleden. Ik was hem alweer bijna vergeten.
‘Afijn, ik dronk eigenlijk alleen maar heel veel koffie in die tijd, en de prut gaf ik dan aan de wormen. Ze leefden dus zo’n beetje op koffie, net als ik.
In het begin vonden ze het maar niks en probeerden ze te ontsnappen. Dan vond ik de uitgedroogde lijkjes op de keukenvloer. Maar na een tijdje kreeg ik de indruk dat ze het lekker begonnen te vinden. En op een gegeven moment zag ik dat als ik ’s morgens het deksel van de bak open deed, ze al naar boven kwamen. Net als vissen in een aquarium, die ook direct naar de oppervlakte komen zwemmen zodra je het potje met vissenvoer pakt.’
Dat wist ik niet, maar ik kan me er iets bij voorstellen.
‘Dan staken ze hun kopjes boven de grond uit. Zo van: Hé, het is al tien uur, waar blijft de koffie? Nou, en toen ben ik daar een beetje mee gaan spelen. Je blijkt ze dus heel goed te kunnen trainen.’
‘Dat heb ik echt nog nooit gehoord.’
‘Waarschijnlijk omdat niemand het ooit heeft geprobeerd.’
‘Maar dat geluid dan?’
‘Ja, dat weten niet zo heel veel mensen, maar wormen kunnen ook geluid maken. Iets met piepkleine zandkorreltjes die in hun darmen over elkaar schuren, of zo. Ik moet het nog verfijnen, maar ik denk dat ik al een heel eind ben gekomen. Wil je het nog eens zien?’
Ik zet voor de zekerheid een paar stappen achteruit en ruil van plaats met Marie. Met een gebaar als een ober die een gerecht onder een cloche tevoorschijn tovert, opent ze het deksel. Net als net verrijst in de bak een heel regiment wormen. Stijf als stokstaartjes richten ze zich op. Marie heft als een dirigent haar vinger en de wormen zoemen in koor.
Het klinkt als: ‘Mamma.’

Over de makers

Kaat Vandenbroeck is een Belgische grafisch ontwerper met een grote liefde voor typografie, zichtbaar in haar werk rond boek- en letterontwerp. Ze schuwt echter andere media niet en experimenteert ook met film en textiel. Haar ontwerppraktijk vertrekt steevast vanuit onderzoek, spel en een sterke conceptuele basis.

raarrr