Sebastiaan vertrok in juni. Hij nam het leeuwendeel van de inboedel mee en liet Marijn achter met een eettafel zonder stoelen, een halve set bestek en de serval die hij de week daarvoor van vrienden had gekregen. Zijn afscheidsbericht telde vijf woorden. Twee-drie muizen per dag.
Marijn was bang voor dieren. Ze probeerde het bestaan van de serval zo veel mogelijk te negeren. Zolang hij zich op zolder verschanste ging dat prima. Ze liet de coketaxi langskomen en nodigde een zooi vrienden uit, die kattenvoer meebrachten en probeerden de serval van zolder af te lokken. Een van hen daagde Marijn uit om het beest zelf te voeren. Toen ze dat probeerde haalde hij zo venijnig uit dat er drie bloedende strepen in haar borst stonden. Daarna kwam ze niet meer op zolder. De serval en zij ontliepen elkaar, wat goed ging in het grote, lege huis.
De vrienden ruimden zelden iets op, en Marijn al helemaal niet. Ze at pizza’s uit de doos, gooide diepvriesmuizen richting de zolder en had seks op de bank met vage kennissen die ze halverwege de nacht de deur uit bonjourde, waarna ze de gebruikte tissues onder de bank veegde. Soms droomde ze van gele ogen. Ze werd verschrikt wakker en voelde zich de rest van de dag achtervolgd.
Terwijl ze een van de vage kennissen nakeek die in de nacht verdween – het was een schonkige jongen met een hazenlip die Allard heette – vroeg ze zich af of ze nog een nee in zich had. Ze herinnerde zich plotseling dat ze Allard aantrekkelijk had gevonden omdat hij niet bang was voor servals en had beloofd alle grootheidswaanzinnige klussen af te maken waar Sebastiaan ooit aan was begonnen. Ze rende naar buiten en riep zijn naam. Aan het einde van de straat klonk het gerommel van een uitlaat.
Het werd licht. Ze hoorde vogels fluiten en voelde zich verloren, alleen met de bouwvallige villa en de opengebikte plavuizen, blootliggende leidingen, vochtkringen en het rondsluipende monster.
Ze liep terug naar binnen. Op de plek waar Allard haar zo-even nog met zijn gekloofde handen had gevingerd, zat de serval. Het beest had zijn nek naar voren gestoken en keek haar met zijn felle ogen aan. Zijn klauwen groeven in de bank als in het vlees van een prooi. Onder zijn gevlekte vacht tekenden zich zijn schouderbladen af. Hij blies. Ze telde vier geeloranje hoektanden. Ze schuifelde achteruit en stootte met haar hiel tegen de punt van een stuk puin. Niet janken nu, zei ze tegen zichzelf. De serval begon harder te blazen. Het beest wist net zo goed als zij dat hij het van haar zou winnen. Hij speelde alleen nog even met zijn prooi voor hij zijn klauwen in haar huid zou slaan en haar ogen uit zou krabben.
‘Niet janken nu, Marijntje,’ prevelde ze. ‘Het komt allemaal goed, servals zijn net mannen, veel poeha maar uiteindelijk heeft het allemaal niks om het lijf. Kijk maar eens goed naar dit beest, dit lieve kutbeest dat zelf ook bang is omdat die lieve kut-ex van jou hem bij je heeft gedumpt, die lieve kut-ex die zomaar van de ene op de andere dag vertrokken is en dat terwijl hij weet dat je bang bent voor dieren en niet alleen durft te zijn in dit kuthuis waar alles van ellende aan elkaar hangt. En dat je nog geen spijker in een muur kan slaan weet hij ook, want hij heeft je een keer uitgelachen toen je een lamp had opgehangen en het hele ding naar beneden flikkerde omdat je alleen een schroefoog in nat stucwerk had gedraaid. Weet je dat nog, Marijntje? En weet je nog dat je toen moest huilen omdat je je zo’n mislukkeling voelde en hij toen sorry zei en je in zijn armen nam en over je haar streelde en zei dat het allemaal goed kwam? Weet je dat nog?’
Ze voelde hoe de tranen over haar wangen stroomden, en toen ze naar beneden keek zag ze hoe de druppels gaten in het stof op de vloer sloegen. De tranen plensden het gruis uiteen dat zich al die maanden ongestoord had liggen ophopen en bleven even bol en glanzend liggen voor ze in het stof wegzakten. Ze kon haar ogen er niet van losrukken. Ze hoopte dat haar tranen zouden blijven stromen zodat ze langer kon blijven kijken naar het ploffen, blinken en verzinken, en pas na lange tijd herinnerde ze zich de serval. Toen ze opkeek was hij verdwenen.
Anne-Dauphine Borione (alias Daytona Mess, alias Ando) is een Franse letterontwerper. Na een bachelor in Beeldende Kunsten aan Central Saint Martins en een master in Typografie en Grafisch Ontwerp aan de ECV Parijs, studeerde ze in 2024 af aan het TypeMedia-programma in Den Haag. Ze staat vooral bekend om haar extreme displayletters en experimentele benadering van letterontwerp. Dargon is haar eerste letterfamilie gericht op tekst. Wanneer ze niet aan letters werkt - wat zelden voorkomt - is ze te vinden met een zwaard in de hand en magie aan haar zijde in Faerûn, waar ze goblins verslaat, luide popmuziek draait of op draken rijdt (of ze juist verslaat), afhankelijk van haar stemming.