Zout en botten
Zout en botten
door Merle Findhammer
Luister

Ben schaatst op noren.
Ben bezeilt de Noordzee.
Ben maakt met de snelheid en toewijding van een topsporter bergen sop in mijn bad door zijn hand vlakbij de kraan onder water wild heen en weer te bewegen. (Ik lig boven water op de bank voor de TV, en met diezelfde handen en toewijding geeft Ben me de kieteldood—roept: hou op, want ik heb het zo graag!, lacht.)
Ben laat me alleen. Ik kijk naar mijn knieën die niet meer onder water passen. Vleeseilandjes boven het wateroppervlak, koud en ver buiten mijn lichaam. Drijvende stukjes leer, wiegend op de golven. Twee schijfjes huid horen niet meer bij mij, zijn te veel.
In mijn herinnering zie ik helikopters rondjes cirkelen, ik zie het zoeklicht vallen op iets donkers van leer, wiegend in de stroming, een megafoon, aansturing van de kustwachtboten en vrijwilligerssloepen die rondes varen, duikers, die met een kraan een hompje blauwgeworden mens uit de zee plukken en over de reling hossen. Ben dood. Zo is het. Klapgijp, met een windvlaag de giek tegen zijn hoofd en zomaar kopje onder. Longen vol zee en weg.
Pas vele jaren later kom ik erachter dat ik het verkeerd onthouden heb. Dat oom Ben niet is gevonden doordat ze zijn leren portemonnee op het oppervlak zagen drijven en daarna zijn lichaam nabij in zee vonden. Toen ik mijn herinnering deelde met mijn vader, keek hij vreemd naar me. Zo was het niet, zei hij. Zijn lichaam is weken later aangespoeld aan de oever verderop. Een wandelaar zag hem liggen. Ze hebben hem kunnen identificeren door de portemonnee die hij in zijn zak had.

Oom Benjamin verdrinkt in de Noordzee, en ik slaap met mijn ouders een lang, vreemd weekend bij mijn tante.
Ik ben weer tien en zit in bad tot ik wegrimpel, het hele weekend lang.
Mijn moeder maakt liters kippensoep, het huis ruikt naar zout en botten.
Mijn vader strijkt over onze ruggen en zegt: zal Marco een glaasje water voor je halen? in derde persoon, zoals hij vaker doet, kleuter en juf tegelijk.
Mijn tante kijkt en kijkt tegen het glas van de ramen aan.

Soms zoek ik Ben, stiekem en per ongeluk: alsof het helemaal niet zo is. Schrijf ik steeds maar verdronken mensen. Ze zijn niet Ben. Ze heten Farida, of Donna, zijn liefdes of zusjes die ik verlies die ik niet heb. Ik ben ook niet de ik-persoon, dat is een andere ik. Een vriendin die over mijn schouder meeleest, vraagt: heb jij ook een verdronken zusje? Ik zeg: nee, word boos van de vraag. Farida verdrinkt metaforisch. Donna’s lichaam wordt nooit gevonden.
Soms zoek ik Ben, overduidelijk en koppig. (Ik schaats hijgend en bonkig rommelige rondjes achter hem aan terwijl hij gestroomlijnd van me wegklapt, zich omdraait, lacht.) Zoek ik hem gewoon midden in het zicht op Google: vermiste zeiler Noordzee. Of: 40-jarige verdronken Nederland. Ik vind: het Korps Landelijke Politiediensten, het Landelijke Dregteam, de Waterpolitie. Ik vind: zoektocht vermiste zeiler voortgezet in de Volkskrant. Overboord geslagen zeiler gevonden op de website van Blik op Nieuws. Vermiste zeiler geborgen op de site van Dregteam SOAD. Ik vind: gedigitaliseerde rouwadvertenties van andere verdronken mensen, andere zeilers, mensen die door iets heel anders akeligs zijn overleden en toevallig ook Ben heten.
Soms vind ik Ben, in plaats van dat ik hem zoek. Zie hem lopen in de gang van de middelbare school. Kom hem een paar schokkende seconden lang tegen in een nieuwsitem over een zeiler in de Noordzee. Ik kijk naar hem, naar zijn gezicht, adem niet meer. Besef: dat ze het over een andere meneer hebben, die ook zeiler was en ook in de Noordzee verdronk maar niet Ben is. Dat de Ben in de schoolgang maar gewoon mijn nieuwe muziekdocent is, die hetzelfde gemilimeterde Novak Djokovic-haar heeft en spreekt met dezelfde zachte g uit Brabant, en op dezelfde manier zijn wijsvinger voor zijn mond houdt als hij nadenkt. Schraap boos mijn verstikte adem terug mijn longen in.

Ik denk vaak aan de andere Bens.
Ik denk aan de Bens die ook zeiler zijn, maar nog leven. Die ook het water op waren gegaan en eventjes peentjes hadden gezweet toen de wind aanzwol en ze het zeil waren vergeten te reven, maar ongedeerd thuis kwamen, en tegen hun partners en vrienden zeiden: dat was me wat!
Ik denk aan de Bens die niet van zeilen houden maar toch dood zijn. Die misschien één keer mee zijn gegaan met vrienden en toen helemaal nat werden van buiswater, het ook nog begon te miezeren en ze het wel weer mooi vonden. Die Bens vonden jaren later ineens een vreemd bultje op hun linkerheup en dachten er niets van, tot de dokter een halfjaar later zei: ik kan niets meer voor je doen, en toen gingen ze een paar weken later zomaar dood.
Ik denk aan de vrienden en familie van de andere Bens die niet van zeilen hielden, hoe die vlak voor zijn dood samen waren gekomen in het huis van de vrienden, en hoe die toen misschien ook liters soep hadden gemaakt en een glaasje water hadden gehaald in derde persoon tegen het verdriet. Ik denk aan hoe de dochter, vele jaren later, op Google haar vaders naam intikt, en dan in de Volkskrant leest over de vermiste zeiler die verdronk in de Noordzee en ook Ben heet. Zich afvraagt of die vreemde Ben ook een dochter heeft, of een nichtje misschien.

Vroeger zonk ik nog, kon ik nog languit met mijn benen plat tegen de bodem aan. Vroeger kon ik, helemaal onder water, kijken hoe mijn haar als een levend wezen van me wegzwom, uitwasemend. Met ogen als spleetjes kijk ik naar mijn onder water gepropte lichaam. Het past niet meer. Mijn borstkas maakt onder water gekke bokkesprongen door het gebrek aan lucht. Mijn haar wolkt nog wel een beetje, maar het is korter dan vroeger en bovendien een stuk minder magisch. Ik ben als een stekje met nieuwe wortels: ontevreden, boos bokkend en kronkelend in rondjes op de bodem, krampachtig tegen de wanden van de vaas. Binnenkort pas ik niet meer door de opening. Ben ik te groot, zit ik te vast. Ben ik iets ontgroeid, of ergens in vergroeid misschien.
Wie zoekt me in de reflectie van de ramen? denk ik. Wie typt me in op het internet, kijkt of ik daar toevallig nog leef? Wie strijkt over mijn vaders rug en zegt: het is als golven, die je overspoelen, je kopje onder doen gaan, je laten geloven dat er niets meer is om blij om te zijn of om adem voor te halen, maar dan is de golf over, moet de zee zich even hergroeperen en kun je ineens ademen, en de zon zien, voel je je heel even warm, en dan komen ze weer, die golven, maar dit keer weet je dat die zon er nog steeds is, ergens, en je wacht op dat moment, en dan weet je dat vaker en vaker, en telkens als ze komen gaat het weer over en wordt het wat makkelijker.
Ik voel de kou van de wereld boven me als ik eindelijk boven water kom om adem te halen, hoor mezelf rauwe lucht naar binnen stoten als een wild dier. Ik ruik zout en botten. Ik voel mijn vingertoppen zich kromfrommelen, mijn haar zich klittend vastzuigen aan mijn gezicht.

Over de makers

Tina Božan is een grafisch en letterontwerper uit Omiš, Kroatië. In 2020 kreeg ze een speciale vermelding van de Kroatische Vereniging van Ontwerpers tijdens de Biënnale Tentoonstelling van Kroatisch Ontwerp 19/20 in de studenten­categorie. Ze behaalde haar master in grafisch ontwerp en typografie aan de Kunstacademie in Split en specialiseerde zich verder via het TypeMedia-programma aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (KABK) in Den Haag. Tina werkt samen met diverse ontwerpers en collectieven aan projecten in print, digitaal en typografisch georiënteerde media. Ze is momenteel gevestigd in Den Haag.

raarrr